Mijn herinneringen aan Bangladesh
Volgens mijn papieren ben ik op 18 november 1971 geboren als Rina Begum (Begum betekend vrouwelijk in het bengaals), in Batandi, p.s. Daudkandi, district Comilla. Mijn adoptieouders hebben mij ooit verteld dat ik Reena heette.
Maar omdat ze dachten dat mensen in het Engels mij Rina zouden gaan noemen, hebben ze er maar Rina van gemaakt. Hoe meer ik hierover nadenk, hoe meer ik het gevoel krijg dat mijn naam Reena was. Ook heb ik altijd gedacht dat mijn geboorteplaats Batandi was. Helaas kon ik het plaatsje Batandi op internet niet terug vinden. Totdat ik vorig jaar in juni een andere (niét geadopteerde) Bengaalse en een Bengaalse journalist leerde kennen. Zij vertelden mij, dat Batandi helemaal niet bestaat. Samen met 2 anderen ben ik aan het googelen geweest en kwamen we tot de ontdekking dat Batandi, waarschijnlijk Batakandi moet zijn. Batakandi lag in de vroegere indeling (1970 tot de herindeling), in het district Daudkandi. Praten en schrijven waren in Bangladesh twee verschillende dingen. Bij het invullen van de papieren, werden er dus veel fouten gemaakt. Een fout met één letter meer of minder, of omgekeerd, was zo gemaakt. De mensen die de formulieren invulden, schreven het op zoals ze het hoorden en hadden er waarschijnlijk geen atlas bij.
Batandi, Batakandi, hoe het ook mag heten, het was een heel klein dorpje met een paar huizen, een meertje en rijstvelden. We hadden zelf een heel klein huisje, ongeveer 4 x 4 meter en gemaakt van hout waar alleen een bed in stond. In de papieren stond dat mijn moeder twee kinderen had. Maar ik kan mij herinneren dat ons gezin bestond uit een vader, Abdul Azis Howlader, mijn moeder, Halima Begum, een oudere broer en misschien nog een jongere broertje of zusje. Mijn moeder werkte hele dagen op de rijstvelden en nam vaak mijn jongere broertje of zusje mee op sleeptouw of ik moest op hem of haar passen. Soms ging ik ook mee om mijn moeder te helpen. Mijn vader die te ziek was om te werken, lag hele dagen op bed. (Ik ga er vanuit dat het mijn vader was, want in de afstandspapieren staat dat mijn vader toen was overleden). Vaak moest ik bij mijn vader blijven, zodat mijn moeder en oudere broer konden blijven werken.
Mijn vader sliep veel en ik zat me vaak te vervelen. Soms ging ik spelen, waardoor ik mijn vader weleens vergat. Elke dag kreeg hij een bord met rijst met veel saus erop. Het rook altijd heerlijk en ik kreeg daar altijd honger van. Stiekem schraapte ik dan met mijn vingers het saus eraf en likte ik het af van mijn vingers. Een klein beetje dacht ik dan, dat ziet mijn vader toch niet. Hmmm lekker! Oké, nog een beetje dan. Totdat er helemaal geen saus meer op zat. Hierdoor voelde ik mij dan erg schuldig. Mijn vader was ziek en ik zat zijn eten op te eten. Als hij wakker werd, en ik het aan hem vertelde, vond hij het niet heel erg. Hij was te ziek om te eten. Ik kan mijn vader niet héél goed herinneren. Alleen dat hij op bed lag. Ik denk wel dat het een hele lieve en een zachtaardige vader was. Wat ik mij van toentertijd kan herinneren, waren wij, ondanks dat mijn vader ziek was, een gelukkig gezin en was er veel liefde voor elkaar. Met de mensen om ons heen, leek het een één grote familie. We steunden en hielpen elkaar, waar het nodig was. Helaas was dit geluk van korte duur. Mijn vader overleed en het dorp was in diepe rouw.
Nadat mijn vader was overleden, gingen mijn moeder en mijn oudere broer en broertje of zusje weg uit het dorp. Ik weet nog dat we ergens langs de weg stonden te wachten. Was dat op een bus, een auto? Gingen we lopen? Ik weet het niet meer. We waren opeens beland in een drukke stad. Ik denk zelf in Dacca. Soms zitten er gaten in mijn herinneringen, want ik weet niet meer hoe ik in Dacca terecht ben gekomen. Wel kan ik tot in details vertellen hoe mijn laatste huis eruit zag, voordat ik geadopteerd werd. We woonden aan een hele drukke weg met allemaal winkeltjes en hoge gebouwen naast ons. Vlakbij was er een markt, waar mijn vaak moeder rijst en vis haalde. Elke dag was het een drukte van mensen, auto’s, riksja’s en een hoop getoeter.
Aan beide kanten van de weg had je open riolen, waar je overheen moest stappen om bij de huizen te komen. Bij ons kwam je eerst in een overdekte ruimte. Ik denk zelf dat het een winkeltje was. Mijn gevoel zegt dat mijn moeder spulletjes verkocht, maar wat ze verkocht weet ik niet meer. Van het winkeltje kwam je in een soort binnenplaatsje, met in het midden een waterpomp waar je omheen kon lopen. We waren omringd door hoge gebouwen.
Bij binnenkomst van het binnenplaatsje, had je aan de rechterkant twee kamertjes. In de ene kamer woonden er een jong stel, wie het waren, weet ik niet meer. Het kan familie zijn, maar zeker weten doe ik dat niet. Ze waren erg lief voor ons en trok best wel veel met ze op. De kamer er naast was van ons. Daar stond een éénpersoons hoogslaper in. Naast ons kamertje was de wc. Nou ja wc?, een gat in de grond. Aan kopse kant hadden we een zitplek die overdekt was (zie het als een soort veranda van deze tijd). Daar zat mijn moeder altijd te koken, wat voor zich uit te staren of te dromen.
Mijn moeder zag er mooi uit, had lang haar en ik kan mij herinneren dat ze een stip op haar voorhoofd had en ze zat altijd op bladeren te kauwen, daarvan kreeg ze altijd een rode mond. Ik ben er jaren later achter gekomen dat die bladeren een soort drug is. Het heet Qat en is een licht stimulerende drug. Qat is het blad van de gelijknamige plant (Catha edulis). Kauwen op de bladeren verdrijft vermoeidheid en honger. Bovendien worden de tanden hier flink door aangetast. Eerst worden ze rood en daarna zwart.
Soms ging ze mij ook mooi aankleden en zag ik eruit als een echt dametje! Maar over het algemeen zag ik met mijn kort geknipte haren en slobber kleren eruit als een jongen. Over het algemeen hadden de meeste kinderen korte koppies, dit om luizen te voorkomen. Soms had ik helemaal geen kleren aan en liep ik gewoon naakt over straat te slenteren. Mijn moeder kwam nooit buiten. Als ik wel eens ruzie had met mijn moeder, kwam ze met een stok achter me aan. Maar dan rende ik altijd over de open riool naar buiten. Dit was altijd mijn redding, omdat ik wist dat ze voor de riool stopte en niet verder kwam.
Ik kan mij herinneren dat er een ´nieuwe´ man in mijn moeders leven was gekomen. Hoe of wat kan ik mij niet meer herinneren. Opeens was hij daar en ik weet me God niet wie het was en wat hij bij ons deed. Het was een grote en een statige man. Ik vond hem niet aardig en zei ook nooit papa tegen hem. Ik zag hem niet veel. Hij accepteerde mij niet en ik werd vaak door hem weggestuurd. Er was ook nog een babybroertje of zusje bijgekomen. Mijn oudere broer zag ik ook nooit, die werkte hele dagen en avonden in een restaurant. Tenminste, zo heb ik dat altijd gezien en gedacht. Volgens mij hadden wij wel een goede band met elkaar. Ik weet nog dat we een keer met z’n allen gingen uit eten, waar mijn broer of nieuwe ´vader ´werkte. Heel bijzonder vond ik het, om als gezin uit eten te gaan. Als ik terug denk, hadden wij het zo slecht nog niet. Het was wel anders geworden, nadat mijn vader was overleden.
Ik zag dat mijn moeder het vaak moeilijk had en soms niet wist wat ze moest doen. Soms zag ze er heel ongelukkig uit. Eén keer zette ze, waar ik bij stond, een mes op haar keel. Ik begon keihard te schreeuwen en te gillen. Mijn nieuwe ´vader´ die toevallig op dat moment aanwezig was, kwam snel aangerend en pakte het mes van mijn moeder af. Daarna ging het leven gewoon door of er niets aan de hand was. Eigenlijk besefte ik opdat moment helemaal niet in wat voor situatie we leefden. Tja, als je niet beter weet, dan denk je dat dit het gewone leven is. Voor mij was het heel gewoon om bijna te struikelen over dode mensen die zowat voor je huis lagen. Ook was het gewoon om op een koude grond te slapen. En als ik al in bed mocht slapen, lag ik vaak in een stinkend nat gezeken bed, waar de baby de hele dag in had gelegen. Dan sliep mijn moeder op de grond.
Het eten was elke dag het zelfde.. rijst met vis! Dit kregen we dan in een kommetje en aten we het met onze handen op! We draaiden het met onze vingers tot een bolletje en deden het in onze mond. Om te gaan bedelen voor wat te eten of geld, liep ik soms met een baby (die altijd slap hing), op mijn heup. Was het mijn broertje of zusje? Of van andere mensen? De baby’s hingen slap omdat ze iets toegediend kregen, om het nóg zieliger uit te laten zien. Toentertijd wist ik niet waarom en ik kan mij eigenlijk ook niet meer herinneren dat ze iets kregen. Maar het was om meer eten of geld van de rijkere mensen te krijgen. Zo heb ik mij laten vertellen.
Soms zwierf ik gewoon wat rond met andere straatkinderen en trokken we de hele dag met elkaar op. Altijd hadden we wel lol met elkaar. Als de jongens moesten plassen, deden ze dat altijd in de riool en dan plaste ik vaak mee. Als een echte jongen stond ik dan naast hen en probeerde ook zo goed mogelijk te richten. Maar ja, bij mij kwam het niet verder dan dat het langs mijn benen naar beneden stroomde.
Ik heb het gevoel dat ik in heel Bangladesh heb gewoond. Doordat de nieuwe man van mijn moeder mij niet accepteerde, werd ik steeds weggestuurd. Er was vaak een oudere vrouw bij mij, die mij overal mee naar toe nam en mij verzorgde. Zou dat misschien een oma van mij zijn geweest? Ik weet het niet! Maar toen ik in ´94 na 18 jaar voor het eerst terug ging naar Bangladesh, en wij een bezoek brachten aan Sonargoan, één van de oudste steden van Bangladesh, kreeg ik een beetje een Déjà vu gevoel. Een gevoel of ik hier vroeger was geweest of heb gewoond. Een hele rare gewaarwording was het om daar doorheen te lopen. Veel leegstaande en vervallen (koloniale) huizen staan er, ook bekent als Oud-Sonargoan. Het lijkt op een spookstad, zo kan ik het mij ook nog herinneren.
Verder heb ik op een soort plein gewoond, waar tenten stonden. Tenminste, zo heb ik dat ervaren. Het stond ongeveer een meter van de grond. Het leek wel een soort circustent met grote doeken er om heen. Overdag ging het open en leek het op een podium en ‘s avonds gingen de doeken weer naar beneden. ‘s Nachts kwamen er wolven die enorm jankten, daar werd ik erg bang van. Ik lag vaak aan het randje van de tent op de vloer te slapen. Dan was ik vaak bang dat ik naar beneden buiten de tent viel, gepakt en opgegeten werd door een wolf. Vorig jaar hoorde ik van een andere Bengaalse dat het geen wolven waren, want die leven niet in Bangladesh, maar dat het wilde honden zijn! Oké, wist ik dat ook weer!
Doordat er niet genoeg te eten was, at ik van de honger as (van een opgebrande sigaret). Omdat ik dit niet mocht en het ook erg slecht was, deed ik het stiekem. Want ik had honger en als je honger hebt, eet je alles!
Daar vlakbij had je veel vervallen huizen, waar ik met andere kinderen vaak doorheen liep. Je zag er niets, behalve zo nu en dan wat slangen die er rond kropen. Ook liep ik daar een keer over een dijk, met aan beide kanten water. Ik zag allemaal slangenkoppen uitsteken. Ik was laatst aan het googelen of ik nog iets herkenbaars zag. Toen zag ik ook een dijkje met aan beide zijden water, waar slangenkoppen uitstaken. Toen ik een paar keer goed keek, waren het geen slangenkoppen, maar koppen van waterlelies! Grappig dat je van sommige dingen iets heel iets anders van kan maken.
Ik was op een plek geweest waar ook water was en waar ik met andere kinderen vaak in zwom. Nou ja, zwemmen was een groot woord, want dat kon ik toen nog niet. Als ik kon staan, dan was het goed. Totdat ik een keer een misstap maakte en een kopje onder ging en er zelf niet meer uit kon komen. Ik dacht dat ik ging verdrinken. Gelukkig werd ik gered en uit het water gehaald. Later in Nederland heb ik heel wat problemen en toestanden met water gehad. Heb ik met veel pijn en moeite mijn A en B gehaald en naarmate ik ouder werd, kwam de angst voor water weer terug. Op dezelfde plek waar ik een tijdje heb gewoond, zat ik opeens onder de zweren, van top tot teen. Dan moest ik in een teil met heet water zitten, wat infecterend werkte. Gelukkig was het allemaal over gegaan en is het goed genezen.
Af en toe kwam ik weer thuis bij mijn moeder, broers en baby broertje of zusje. Ik voelde mij daar altijd alleen en verveelde mij. Het jonge stel ging weg en hun kamer bleef leeg. Als ik verdrietig was, trok ik mij terug in die kamer en dan lag ik te zingen, voor me uit te staren of gewoon wat te dromen. Dromen over dat ik later zangeres wilde worden of een bekende filmster. Soms ging ik met anderen kinderen wat rond zwerven, om vervolgens weggestuurd te worden, weer naar een andere plek. Zo kwam ik op een plek terecht dat op een woestijn leek, ergens in the middle off nowhere. Ik zag geen huizen, geen mensen, maar alleen ons. Mijn ´oma´ en nog twee kinderen kan ik mij herinneren. Misschien waren mijn jongere broertje en babybroertje of zusje mee. Ik weet het niet. Maar ieder geval waren we daar met z´n of vieren. Ik weet nog dat ik moest poepen en dat mijn oma de wormen, die ik in mijn lijf had, eruit moest trekken! Gril ervan als ik er aan terug denk.
Na weer even thuis te zijn geweest, ging ik een keer op pad met mijn grote broer. We zaten op een boot. Maar vond dit helemaal niet fijn en was heel onrustig. Waarom we op daar op zaten en waar we heen gingen, wist ik niet. Maar door dit schrijven, denk ik opeens dat we misschien wel op een vluchtelingenboot zaten. Of we gingen naar een andere plek in Bangladesh. Mijn gevoel zat ieder geval opdat moment niet goed en sprong ik dus van de boot, zo het water in. Met mijn broer springend achter mij aan om mij te redden. Want zwemmen kon ik niet.
Na vele omzwervingen, kwam ik weer bij mijn eigen moeder. Eén keer moest ik van mijn moeder op de markt rijst halen. De marktkoopman deed heel erg lelijk tegen mij, misschien dat hij dacht dat ik wilde stelen? Ik kreeg ieder geval geen rijst mee. In plaats van dat, kreeg ik van hem een klap op mijn hoofd. Huilend van de pijn ging ik weer terug naar mijn moeder en vertelde wat er was gebeurd. Mijn moeder ging toen met mij mee en werd boos op de koopman en vroeg waarom hij mij had geslagen. We kochten rijst en gingen weer naar huis.
Op een dag bracht mijn moeder mij naar een kindertehuis, met de woorden; ‘Sorry, ik kan niet meer voor je zorgen’! Ik weet zeker dat ze dit gezegd heeft, want deze woorden zitten al ruim 41 jaar in mijn geheugen gegrift! Ik kan mij nog weinig herinneren van het kindertehuis, weet helaas ook niet welk kindertehuis het is. Het enige wat ik nog weet is, dat we allemaal op een rijtje stonden en onze tanden moesten poetsen met onze vingers. De lokale tandpasta bestond toen uit houtskool, het schuurde en het was erg hard. Mijn tanden werden er niet echt wit van. Mijn moeder heeft me nog één keer opgezocht. Doordat ik later naar een ander kindertehuis ging, (het Gulsan babyhome in Dacca, het Leger Des Heils van moeder Theresa), heb ik haar nooit meer gezien!
Volgens de papieren werd ik op 4 jarige leeftijd door een Nederlands gezin geadopteerd. Eigenlijk waren mijn adoptieouders bezig met een meisje uit Korea te adopteren. Totdat ze een telefoontje kregen of een meisje uit Bangladesh ook goed was. Reden hiervoor was het sluiten van het Leger Des Heils waar ik in zat. Samen met nog twee meisjes (geadopteerd door twee andere gezinnen) en begeleidster Grace Samson, gingen wij op weg naar Nederland. Ik kan mij nog herinneren dat wij niet met een passagiersvliegtuig gingen, maar met een transportvliegtuig. Zo zaten we tussen de groenten en andere tropisch fruit in. We vlogen via Bombay, waar we overstapten in een passagiersvliegtuig naar Schiphol. De reden waarom dit zo ging, is dat het Rode Kruis, de medewerkers voor de kerstdagen naar huis wilden halen. Wanneer ze drie kinderen bij zich hadden, konden de medewerkers gratis reizen! Zo heb ik mij laten vertellen.
Na een lange reis kwamen we 19 december 1975 op Schiphol aan. Het was hartje winter en bijna kerst. Daar stond ik dan in mijn zomerjurkje en een blauw jasje aan en jute tas in mijn hand (waar een autootje, een blauwe kam en een lepeltje in zaten). Ik huilde en schreeuwde bij het uitstappen van het vliegtuig. Doordat ik waarschijnlijk ouder was dan de in mijn paspoort aangegeven geboortedatum (18 november 1971), besefte ik heel goed wat er allemaal met me gebeurde. Ik kwam in een vreemd land met allemaal vreemde mensen! Ik was boos en heel verdrietig. Ik wilde terug, terug naar mijn moeder, en terug naar Bangladesh! In plaats van terug te gaan naar Bangladesh, werd ik begeleid naar mijn ´nieuwe ouders en twee nieuwe broertjes´. 4 belangrijke woordjes heb ik altijd onthouden.. pani (water), paikana (poepen), (pisap (plassen), Biman (vliegtuigmaatschappij van Bangladesh). Met deze belangrijkste woorden, ging ik op weg naar een nieuw leven, mijn tweede leven!
Geef een reactie