Bij deel 2 wilde ik eigenlijk graag weer terug naar Nederland. Maar ik had toch maar besloten om gewoon mijn reis af te maken en zou dan wel verder zien.
Dus vertrokken we voor een trip van drie dagen naar de Sunderbans, de oerwouden die de Golf van Bengalen omringen. Er leven daar nog echte Bengaalse tijgers, slangen, spinnen zo groot als een hand en zeldzame vogels. Maar voordat we daar zijn, hadden we nog een hele reis te gaan. Eerst gingen we rond 9 uur met het vliegtuig naar Jessore, een stad ten Zuidwesten van de hoofdstad Dhaka.
Jessore is niet zo´n mooie stad als vele andere steden in Bangladesh. De interessantste oude straten hebben plaats moeten maken voor moderne betonnen gebouwen met een communistische Oostblok uitstraling. Maar dan in vervallen staat.
Vanwege een flinke vertraging duurde het uren voordat we eindelijk richting Jessore vlogen. Vanuit Jessore gingen we met een luxe bus naar de stad Khulna. De rit was een barre en een helse tocht. Helaas was onze vaste chauffeur niet mee en zijn vervanger reed als een gek. Hij toeterde voortdurend bij elk obstakel dat hem voor de wielen reed, liep, waaide of vloog. Langs smalle rechte wegen raast de bus toeterend verder. Jammer dat we hierdoor zo weinig van de prachtige omgeving konden zien.
We stopten bij een haven om even onze benen te strekken om daarna met de bus op een veerpont te gaan, waar we weer lang moesten wachten voor hij vertrok. Bij het water zien we mannen die zich aan het wassen zijn en vrouwen die de was doen. We gingen de veerpont op en dat was een millimeterwerk. Auto’s, bussen, vrachtwagens en voetgangers nemen hun plaats in op de boot, totdat er geen centimeter onbezet is. We stonden hutje mudje naast elkaar.
De nacht werd doorgebracht in het ‘Royal Hotel Khulna’, wat wel erg luxe klonk. Het hotel werd gerund door drie broers van rijke afkomst die er verwesterd uit zagen. De buitenkant zag er koninklijk uit, alleen van binnen was het stuk minder Royal. In onze kamer troffen we verdwaalde kakkerlakken aan, er groeide mos in de badkamer en de lakens zagen er zeer groezelig grijs uit. In mijn leven had ik nog nooit zoveel kakkerlakken gezien, als in die 15 dagen. En in elk hotel kwam de mottenballengeur je tegemoet, om stoned van te worden. En als dat nog niet genoeg was kwam er iemand ook nog even met de insectenspray langs. Dus ook in het ‘Royal Hotel Khulna’.
Khulna is de op twee na grootste stad van Bangladesh. Het is de beste en hoogst ontwikkelde stad, hoewel het lijkt dat het werd gebouwd voor een grote ‘’successtory’’. Daar is echter nooit iets van gekomen. Het ligt wat ver buiten het stadscentrum. De smalle laan dat de rivier ten zuiden van het spoorstation BIWTC volgt, is een fijne wandeling door een drukke en gezellige bazaar. Ook heeft het plaatsje wat grote oude gebouwen.
De volgende morgen zitten we vijf uur s’ morgens in de bus op weg naar de haven, waar onze boot staat. Bijna het hele hotel inboedel werden meegenomen: kisten vol kopjes en borden, thermoskannen, flessen water, blikken cola & Seven-up, bananen, kokosnoten, papaja’s en mandarijnen. Ook een paar levende kippen in kooien gingen mee, zij kakelde gezellig mee tijdens het varen. Later kwamen we er achter waarvoor die waren. We hoefden ons niet te verhongeren, er werd goed voor ons gezorgd. De drie broers, de koks, koksmaatjes en lijfwachten gingen met ons mee. Het was een gezellige boel bij elkaar.
En daar lag onze mooie kleine salonboot in het water te dobberen. We gingen via Monglun Port naar Sunderbans varen, een tocht van 9 uur heen en 9 uur terug. In een rustig tempo voeren we over de brede, rustige rivier. Na een half uur leggen we aan om twee dunne oude mannetjes aan boord te laten gaan. Het zijn bewakers, gekleed in soldaten-tenue, met hun geweer op de schouder. We moesten er allemaal een beetje om lachen, zijn dat onze beschermengelen die ons tegen de tijgers en de slangen moesten beschermen?
Wat een rust. Geen gehobbel, getoeter, file of tegenliggers. Dit was lekker genieten en daar waren we allemaal even aan toe. Weg van al die drukte en al die mensen die ons aanstaarden. Nou ja, de mensen die nu met ons mee waren, die staarde ons ook weer aan. Vooral één persoon, een jongen van ergens begin 20. Ik vertrouwde hem niet en werd er bang van, dus ontweek ik hem maar. Op een gegeven moment moest ik beneden in de kajuit wat uit mij tas pakken. Begon hij mij naar beneden te volgen en stond opeens voor me, Ik schrok mij wezenloos. Hij zei ‘hello’ en vroeg hoe ik heette. Ik zei dat ik Rina heette. ‘Aah nice, my girlfriend her name is Rina too’, was zijn reactie. ‘Oh’ zei ik. Ik kreeg het Spaans benauwd van hem en wist niet hoe snel ik er vandoor moest gaan en rende naar boven. Wat een creep! Ik vertelde het aan mijn vriend Henk en bleef zoveel mogelijk dichtbij hem of bij de anderen van onze groep.
Zo gebeurde er nog wel meer bijzondere dingen. De boottrip eindigde voor de kippen namelijk minder gezellig. Ze werden achter op het dek geslacht om het later vers op ons bord te eindigen. Van Henk hoorde ik dat hij het ritueel stiekem had gefilmd. Op film zag ik hoe die kippen geslacht werden en dat ze het in de rivier (waar iedereen in pieste en poepte) werden schoon gespoeld, “Eet Smakelijk!”
In de middag stond één van de jagers op het dak van de boot. Hij veegde het dak wat schoon
met een bezem. Keek hoe de zon stond en legde zijn kleedje neer. Oh, dacht hij, ik heb niet goed geveegd. Dus deed hij het nog een keer! Ik denk dat alles bij elkaar 10 minuten had geduurd voordat het dak goed schoon was geveegd en zijn kleedje recht lag. Nu kon hij eindelijk op zijn knieën om te gaan bidden!
Met Bengaalse muziek genoten we van het prachtige weer en de mooie omgeving. Af en toe zagen we prachtige spierwitte vogels of een hele kudden herten die vreedzaam op de oevers van de kreken stonden te grazen. Heel bijzonder was dat er een krokodil boven kwam drijven, net op het moment van een spannend stukje Bengaalse achtergrondmuziek, (eat that Jaws). Mijn eerste krokodil in mijn leven, gewoon live in het wild en pal voor mijn neus!
We mogen van boord, eindelijk vaste grond onder onze voeten. We waren in het Nationale Park van Sunderban. Het park behelst het zuidelijke gedeelte (de helft) van Khulna Divisie. Het heeft de grootste wortelbomengordel langs de kust van de wereld en behelst 80 km² waarvan éénderde water. Van november tot midden februari komen duizenden vissers van Chittagong op dit eiland van Dhubla samen om te vissen. Ook komen gedurende deze periode duizenden Hindoes samen om een drie dagen durende festival te vieren. Ook bevinden zich op dit eiland vele vissersfamilie die leven als zee zigeuners.
Voor ons lag een droge vlakte met een uitkijktoren. Toch had ik mij er iets anders van voorgesteld, het leek wel een groot stoppelveld alsof het maïs net geoogst was. We gingen naar de uitkijktoeren met de mopperende bewakers achter ons aan. Ze hadden eigenlijk liever niet dat we er heen gingen en hadden daar ook een beetje ruzie over gehad. Want stel je voor dat we een Bengaalse tijger tegen zouden komen.
Op de uitkijktoren zaten we met elkaar te dollen over wat we in de verte zagen. Iemand riep doodleuk dat hij een olifant zag en wij met zijn allen; waar? Nou daar, zie je hem niet? Daar in de verte! Daar met zijn grote slurf! Haha, en een lol dat we hadden. ‘s Avonds op de boot hadden we een barbecue met Bengaals vuurwerk. Het was nog een verlate Nieuwjaarsfeestje die de hoteleigenaren voor ons georganiseerd hadden.
De nacht brachten we door in Kathka Resthouse. Deze stad is de standplaats (Dhangmari in de streek Mongla), van bosbeheer departement. Het is een heel klein plaatsje, ligt aan de Noordkant van de Sunderbans en is te bereiken per boot. De volgende dag gingen we weer terug naar Khulna om daar vandaan weer naar ons vertrouwde hotel in Dacca te gaan. Het was toch altijd weer fijn om daar terug te zijn, en het was ook érg fijn dat we weer met onze vaste chauffeur op pad gingen.
In Dacca gingen we weer een dagje de toerist uithangen. Samen met de vrouw van Meneer Khan gingen we de markt op. Een paar meiden, waar onder ik, wilden een Sari kopen. Een sari is een lap stof, 5 tot 7 meter lang en 1 tot 1.20 meter breed. De rok wordt geplooid en onder de band om het middel vast gezet; de rest van de stof wordt over een schouder naar achteren geslagen en soms over de andere schouder terug naar voren (eventueel op het hoofd). Een eenvoudig glad bloesje wordt eronder gedragen.
Ik wilde een trouw sari kopen. Of ik ook toen ging trouwen? Nou nee, maar mocht het ooit een keer gebeuren, dan wilde ik graag in een sari trouwen. En tja..zo had ik er dan alvast eentje in huis. Het trouwen met Henk is nooit gebeurd, maar jaren later wel met iemand anders én in een trouw sari die ik overigens gewoon in Den Haag heb gekocht.
‘s Avonds bij het eten wilden we onze sari aan, maar hoe deden we dat? Via een voorbeeld gingen we het maar eens proberen. Het ging niet zoals het moest en zagen we er als arme sloebers uit. We gingen een geintje uit halen met onze taxichauffeur die nog in de bus zat. We gingen voor het raam staan met de sari een beetje voor ons hoofd zodat hij ons niet herkende. We keken heel zielig en hielden onze hand op. Do you have 1 taka please? We are very poor! (één taka is één Belgische frank of vijf cent). Hij geloofde ons ook nog en gaf ons wat taka’s. We moesten erg lachen en vertelden wie we waren. Gelukkig zag hij de humor er wel van in en moest er ook wel om lachen. Onze reddende engel was een vrouw van Thaise afkomst die ook in ons hotel verbleef. Zij had ons geholpen met onze sari, zodat we toch nog netjes aan het diner konden aanschuiven.
We brengen de volgende dag een bezoek aan Savar, wat 36 km ten Noordwesten van Dhaka ligt. Het bezit de Jatiyo Shaheed Smriti Sangha.
Het opvallende 50 meter hoge herdenkingsmonument ter nagedachtenis aan de miljoenen mensen die stierven in de strijd voor de onafhankelijkheid. De mooi onderhouden tuinen bevatten een aantal grasachtige terrassen, welke de massagraven bedekken. Deze plaats is erg belangrijk voor de Bengaalse inwoners en in de weekenden is het er erg druk. Het monument is een puntig bouwsel dat zich scherp tegen de lucht aftekent. Met brede armgebaren wijst hij de prachtig aangelegde tuinen aan. Het monument is in zeven fasen opgebouwd.
Op de terugweg kwamen we langs een haventje. Vanuit een roestig schip werden keien gelost. Zelfs kleine jongetjes, vrouwen en oude mannen dragen stenen in manden op hun hoofd en storten ze op een grote hoop. Het gaat heel snel: op blote voeten lopen ze over wiebelige loopplanken. Op de steenhoop zitten weer andere mannen die met kleine hamertjes de keien één voor één tot grind sloegen.
Geef een reactie